schel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • schel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord schel schellen
verkleinwoord schelletje schelletjes

Zelfstandig naamwoord

deschelv/m [5] [6]

  1. bel met hoge toon
  2. deurbel
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen schelschellerschelst
verbogen schelleschellereschelste
partitief schelsschellers-

Bijvoeglijk naamwoord

schel [8]

  1. hoog en doordringend van klank, schril, snerpend
  2. zeer sterk, intens, scherp
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schellen

schel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schellen
    • Ik schel. 
  2. gebiedende wijs van schellen
    • Schel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schellen
    • Schel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord schel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[9]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.