schoonmoeder

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schoonmoeder    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsxonmudər/
Woordafbreking
  • schoon·moe·der
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘behuwdmoeder’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • afgeleid van moeder met het voorvoegsel schoon- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schoonmoeder schoonmoeders
verkleinwoord schoonmoedertje schoonmoedertjes

Zelfstandig naamwoord

deschoonmoederv

  1. (familie) de moeder van de huwelijkspartner
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
  • schoonmoederschap, schoonmoederlijk
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord schoonmoeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.