skiën

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  skiën    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈskijə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ski·en
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van ski met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
skiën
skiede
geskied
zwak -d volledig

Werkwoord

skiën

  1. inergatief, (sport) zich over sneeuw voortbewegen op twee aan de voeten bevestigde lange latten
    • Er wordt daar 's winters veel geskied. 
     De staat heeft alles: perfect warm weer, zee om te surfen, bergen om te skiën, wijnvelden en prachtige trails door de ongerepte natuur.[1]
  2. ergatief, (sport) zich over sneeuw ergens heen bewegen op twee aan de voeten bevestigde lange latten
    • We zijn van die hut naar de andere lift geskied. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord skiën staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.