stammen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stammen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • stam·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stammen
stamde
gestamd
zwak -d volledig

Werkwoord

stammen [2]

  1. Afkomstig zijn (van of uit)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

destammenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stam
     De Zweedse bossen konden kant-en-klare stammen van twintig meter leveren, maar voor het werk met de palen in de rivier hadden ze de dubbele lengte nodig. Ze moesten daarom twee stammen samenvoegen om een paal van veertig meter te krijgen.[3]

Gangbaarheid

  • Het woord stammen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Deens

Woordafbreking
  • stam·men

Zelfstandig naamwoord

stammen, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stamme

Noors

Woordafbreking
  • stam·men
Naar frequentie 7537

Zelfstandig naamwoord

stammen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stam

Zelfstandig naamwoord

stammen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stamme

Nynorsk

Woordafbreking
  • stam·men

Zelfstandig naamwoord

stammen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stam

Zelfstandig naamwoord

stammen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stamme
Schrijfwijzen

Zweeds

Woordafbreking
  • stam·men

Zelfstandig naamwoord

stammen, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stam
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.