stroop

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stroop    (hulp, bestand)
  • IPA: /strop/ (1 lettergreep)
Woordherkomst en -opbouw
  • in de uitspraak ontstaan uit siroop, mogelijk via tussenvormen als "seroop" en "sroop", in de betekenis van ‘dikke vloeistof’ voor het eerst aangetroffen in 1514 [1] [2] [3]
Woordafbreking
  • stroop
enkelvoud meervoud
naamwoord stroop stropen
verkleinwoord stroopje stroopjes

Zelfstandig naamwoord

destroopv/m

  1. (voeding) dikke, viskeuze, geconcentreerde vloeistof waarin een grote hoeveelheid suikers zijn opgelost
    • Een boterham met stroop. 
  2. m het stropen van wild
Synoniemen
Hyponiemen
  • gemberstroop
  • glucosestroop
  • heulstroop
  • huishoudstroop
  • kalebasstroop
  • kandijstroop
  • keukenstroop
  • koffiestroop
  • kolastroop
  • krotenstroop
  • kweestroop
  • lemoenstroop
  • likeurstroop
  • limoenstroop
  • maltitolstroop
  • markoesastroop
  • maïsstroop
  • melassestroop
  • moederstroop
  • mopéstroop
  • moutstroop
  • papaverstroop
  • pepermuntstroop
  • perenstroop
  • rabarberstroop
  • rijststroop
  • rumstroop
  • schenkstroop
  • slaapstroop
  • slakkenstroop
  • slempstroop
  • sorbitolstroop
  • suikerstroop
  • tamarindestroop
  • tijmstroop
  • venkelstroop
  • vijgenstroop
  • violenstroop
  • vlierstroop
  • zetmeelstroop
  • zuringstroop
Afgeleide begrippen
  • stroopachtig
  • stroopbak
  • stroopbal
  • stroopbalie
  • stroopbende
  • stroopbrok
  • stroopbrood
  • stroopdikte
  • stroophap
  • stroophoudend
  • stroopkamer
  • stroopkan
  • stroopkist
  • stroopkoek
  • stroopkooksel
  • stroopkraan
  • stroopkwast
  • strooplepel
  • strooplikken
  • strooplikster
  • strooplust
  • stroopmaker
  • stroopmes
  • stroopmond
  • stroopmop
  • stroopnagel
  • stroopnest
  • stroopnet
  • stroopneus
  • strooppan
  • strooppartij
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: iemand stroop om de mond smeren
iemand overdreven vleien
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
stropen

stroop

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stropen
    • Ik stroop. 
  2. gebiedende wijs van stropen
    • Stroop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stropen
    • Stroop je? 

Gangbaarheid

  • Het woord stroop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.