tijdvak
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: tijdvak (hulp, bestand)
- IPA: / ˈtɛitfɑk / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- tijd·vak
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tijd zn en vak zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tijdvak | tijdvakken |
verkleinwoord | tijdvakje | tijdvakjes |
Zelfstandig naamwoord
het tijdvak o
- een begrensd deel van de tijd (tijdsinterval)
- In dat tijdvak zijn de winsten sterk gestegen.
- (geologie) een van de tijdperken waarin een periode verdeeld is
Hyperoniemen
- [2] periode (geologie)
Hyponiemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord tijdvak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tijdvak" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Gemeente NoordenveldBestemmingsplan Buitengebied Noordenveld. Toelichting 3.1 Cultuurhistorie en archeologie (17 april 2013); IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02; geraadpleegd 2016-02-02
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.