uitvoer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitvoer    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈœytfur/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • uit·voer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitvoer uitvoeren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deuitvoerm

  1. (economie) de verkoop van goederen aan het buitenland
    • De uitvoer van Duitse goederen was door de lage euro flink gestegen. 
  2. het verwerkelijken van iets
    • Daarmee was het overbodig geworden het plan ten uitvoer te brengen. 
  3. (informatica) naar buiten gebrachte informatie vanuit een applicatie
    • De uitvoer is in drie exportformaten (PDF, Excel en ASCII) beschikbaar. 
  4. (techniek) een leiding die een vloeistof of gas naar buiten leidt
    • De uitvoer van het afwaswater zat verstopt, wat tot een kleine overstroming leidde. 
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: het vonnis ten uitvoer leggen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
uitvoeren

uitvoer

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitvoeren
    • ... dat ik uitvoer. 

Werkwoord

vervoeging van
uitvaren

uitvoer

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitvaren
    • ... dat ik uitvoer. 
    • ... dat jij uitvoer. 
    • ... dat hij, zij, het uitvoer. 

Gangbaarheid

  • Het woord uitvoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.