< verantwoorden
verantwoorden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verantwoorden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verantwoorden | te verantwoorden | ||||||||
toekomend | zullen verantwoorden | te zullen verantwoorden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verantwoord | te hebben verantwoord | ||||||||
toekomend | verantwoord zullen hebben | verantwoord te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verantwoordend | verantwoord | ev. verantwoord | mv. verouderd verantwoordt | verantwoorde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verantwoord | verantwoordt | verantwoordt | verantwoordt | verantwoordt | verantwoorden | verantwoorden | verantwoorden | |||
verleden (o.v.t.) | verantwoordde | verantwoordde | verantwoordde | verantwoordde | verantwoordde | verantwoordden | verantwoordden | verantwoordden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verantwoorden | zult/zal verantwoorden | zult/zal verantwoorden | zult verantwoorden | zal verantwoorden | zullen verantwoorden | zullen verantwoorden | zullen verantwoorden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verantwoorden | zou verantwoorden | zou(dt) verantwoorden | zoudt verantwoorden | zou verantwoorden | zouden verantwoorden | zouden verantwoorden | zouden verantwoorden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verantwoord | hebt verantwoord | hebt/heeft verantwoord | hebt verantwoord | heeft verantwoord | hebben verantwoord | hebben verantwoord | hebben verantwoord | |||
verleden (v.v.t.) | had verantwoord | had verantwoord | had verantwoord | hadt verantwoord | had verantwoord | hadden verantwoord | hadden verantwoord | hadden verantwoord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verantwoord hebben | zal/zult verantwoord hebben | zult/zal verantwoord hebben | zult verantwoord hebben | zal verantwoord hebben | zullen verantwoord hebben | zullen verantwoord hebben | zullen verantwoord hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verantwoord hebben | zou verantwoord hebben | zou/zoudt verantwoord hebben | zoudt verantwoord hebben | zou verantwoord hebben | zouden verantwoord hebben | zouden verantwoord hebben | zouden verantwoord hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verantwoord worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verantwoord | er is verantwoord | |||||||||
verleden | er werd verantwoord | er was verantwoord | |||||||||
toekomend | er zal verantwoord worden | er zal verantwoord zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verantwoord worden | er zou verantwoord zijn | |||||||||
lijdende vorm verantwoord worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verantwoord worden | verantwoord te worden | ||||||||
toekomend | verantwoord zullen worden | verantwoord te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verantwoord zijn | verantwoord te zijn | ||||||||
toekomend | verantwoord zullen zijn | verantwoord te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verantwoord | wordt verantwoord | wordt verantwoord | wordt verantwoord | wordt verantwoord | worden verantwoord | worden verantwoord | worden verantwoord | |||
verleden (o.v.t.) | werd verantwoord | werd verantwoord | werd verantwoord | werdt verantwoord | werd verantwoord | werden verantwoord | werden verantwoord | werden verantwoord | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verantwoord worden | zult verantwoord worden | zult verantwoord worden | zult verantwoord worden | zal verantwoord worden | zullen verantwoord worden | zullen verantwoord worden | zullen verantwoord worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verantwoord worden | zou verantwoord worden | zou/zoudt verantwoord worden | zoudt verantwoord worden | zou verantwoord worden | zouden verantwoord worden | zouden verantwoord worden | zouden verantwoord worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verantwoord | bent verantwoord | bent/is verantwoord | zijt verantwoord | is verantwoord | zijn verantwoord | zijn verantwoord | zijn verantwoord | |||
verleden (v.v.t.) | was verantwoord | was verantwoord | was verantwoord | waart verantwoord | was verantwoord | waren verantwoord | waren verantwoord | waren verantwoord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verantwoord zijn | zult verantwoord zijn | zult verantwoord zijn | zult verantwoord zijn | zal verantwoord zijn | zullen verantwoord zijn | zullen verantwoord zijn | zullen verantwoord zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verantwoord zijn | zou verantwoord zijn | zou/zoudt verantwoord zijn | zoudt verantwoord zijn | zou verantwoord zijn | zouden verantwoord zijn | zouden verantwoord zijn | zouden verantwoord zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich verantwoorden | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | verantwoord me | wij, we | verantwoorden ons | ik | verantwoordde me | wij, we | verantwoordden ons | ik | zal me verantwoorden | wij, we | zullen ons verantwoorden |
2 | jij, je | verantwoordt je | jullie | verantwoorden je | jij, je | verantwoordde je | jullie | verantwoordden je | jij, je | zal, zult je verantwoorden | jullie | zullen je verantwoorden |
u | verantwoordt zich/u | u | verantwoordt zich/u | u | verantwoordde zich/u | u | verantwoordde zich/u | u | zult zich/u verantwoorden | u | zult zich/u verantwoorden | |
gij, ge | verantwoordt u | gij, ge, gijlieden | verantwoordt u | gij, ge | verantwoordde u | gij, ge, gijlieden | verantwoordde u | gij, ge | zult u verantwoorden | gij, ge gijlieden | zult u verantwoorden | |
3 | hij, zij, het | verantwoordt zich | zij, ze | verantwoorden zich | hij, zij, het | verantwoordde zich | zij, ze | verantwoordden zich | hij, zij, het | zal zich verantwoorden | zij, ze | zullen zich verantwoorden |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich verantwoordend | zich verantwoord hebben | verantwoord u/je , verantwoordt je | verantwoorde zich |
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.