vies

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vies    (hulp, bestand)
  • IPA: /vis/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • vies
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen viesviezerviest
verbogen viezeviezerevieste
partitief viesviezers-

Bijvoeglijk naamwoord

vies

  1. bevuild, smerig
  2. (voeding), (drinken) een onaangename smaak hebbend
    • Ik vond vroeger het eten thuis altijd vies. 
  3. immoreel
    • Het boek ‘Sywerts Miljoenen’ laat lezer achter met heel vies gevoel. [5] 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • een vies gezicht
een gelaatsuitdrukking waarmee men zijn afkeer van iets uitdrukt
  Rustig stak hij zijn hashpijp op en keek met een vies gezicht naar mijn flessen. [6] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vies staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen

Deens

Woordafbreking
  • vi·es

Werkwoord

vies

  1. lijdende vorm in de tegenwoordige tijd van vi
Schrijfwijzen

Frans

Zelfstandig naamwoord

vies mv

  1. meervoud van vie.

West-Vlaams

Bijvoeglijk naamwoord

vies

  1. boos
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.