vit

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vit    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • vit

Werkwoord

vervoeging van
vitten

vit

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van vitten
  2. gebiedende wijs van vitten

Gangbaarheid

  • Het woord vit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
49 %van de Nederlanders;
47 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Faeröers

Uitspraak
  • IPA: /viːt/
enkelvoud meervoud
nominatief egvit
accusatief megokkum
genitief mínokkara
datief mærokkum

Persoonlijk voornaamwoord

vit

  1. wij (nominatief van de eerste persoon meervoud)

Lets

Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

vit

  1. twiet, het geluid van een zwaluw
Synoniemen

Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  vit    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • vit
stellend vergrotend overtreffend
vit
vitare
vitast

Bijvoeglijk naamwoord

vit

  1. (kleur) wit
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.