eg

Niet te verwarren met: EG

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  eg    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɛx/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /ɛχ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɛx/
Woordafbreking
  • eg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eg eggen
verkleinwoord egje egjes

Zelfstandig naamwoord

deegv/m

  1. (landbouw) (tuinbouw) werktuig dat gebruikt wordt voor het zaaiklaar maken van de grond door het maken van kleine geultjes
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
eggen

eg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eggen
    • Ik eg. 
  2. gebiedende wijs van eggen
    • Eg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eggen
    • Eg je? 

Gangbaarheid

  • Het woord eg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
64 %van de Nederlanders;
63 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

1 enkelvoud meervoud
naamwoord eg egge, êe
2 enkelvoud meervoud
naamwoord eg -

Zelfstandig naamwoord

eg

  1. (landbouw) eg
  2. echt, huwelijk
    «Buite die eg gebore.»
    Buitenechtelijk.
stellend attributiefvergrotend overtreffend
egegteegteregste

Bijvoeglijk naamwoord

eg

  1. echt

Faeröers

Uitspraak
  • IPA: /eː/
enkelvoud meervoud
nominatief egvit
accusatief megokkum
genitief mínokkara
datief mærokkum

Persoonlijk voornaamwoord

eg

  1. ik (nominatief van de eerste persoon enkelvoud)

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /æx/ ~ /ɛɪ/ (Etsbergs)

Zelfstandig naamwoord

eg o

  1. ei
Verbuiging
Synoniemen

Jamaicaans Patois

Zelfstandig naamwoord

eg

  1. ei

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /eːɡ/
Woordafbreking
  • eg

Persoonlijk voornaamwoord

eg

  1. (1e persoon enkelvoud nominatief mannelijk) ik
Verwante begrippen
Nynorske persoonlijke voornaamwoorden
getal / respect pers. genus onderwerp (nominatief) nld. voorwerp (accusatief) nld.
enkelvoud 1e    eg  ik  meg  mij
2e    du  jij  deg  jou
3e m  han  hij  han  ( honom ) hem
v  ho  zij  ho  /  henne  haar
o  det  het  det  het
meervoud 1e    vi  wij  oss  ons
2e    de  jullie  dykk  jullie
3e    dei  zij  dei  hen
beleefdheidsvorm 2e    De  u  Dykk  u
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.