zwaluw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zwaluw    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzwalyw/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • zwa·luw
Woordherkomst en -opbouw
  • van Middelnederlands swaluwe / swalewe, in de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord zwaluw zwaluwen
verkleinwoord zwaluwtje zwaluwtjes

Zelfstandig naamwoord

dezwaluwv/m

  1. (zangvogels) benaming voor trekvogels uit de familie Hirundinidae , die van insecten leven
     Zwaluwen doken om mijn oren en voor me uit.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
  • één zwaluw maakt nog geen zomer
  • één zwaluw maakt de lente niet
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zwaluw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.