vorst

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vorst    (hulp, bestand)
  • IPA: /vɔrst/
Woordafbreking
  • vorst
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bos, woud’ voor het eerst aangetroffen in 856 [1]
  • (2: Naamwoord van handeling van vriezen)
1 enkelvoud meervoud
naamwoord vorst vorsten
verkleinwoord vorstje vorstjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord vorst
verkleinwoord vorstje

Zelfstandig naamwoord

devorstv/m

  1. (adel) heersend edelman, bijvoorbeeld een koning, monarch of keizer [2]
    • De vorst werd tot aftreden gedwongen. 
  2. (meteorologie) weersomstandigheden waarbij water in ijs verandert [3]
    • Er wordt tien graden vorst voorspeld. 
  3. (bouwkunde) nok van een dak, bovenste rij pannen van een dak [4]
  4. bos, woud [5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
vorsen

vorst

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vorsen
    • Jij vorst. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vorsen
    • Hij vorst. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vorsen
    • Vorst! 

Gangbaarheid

  • Het woord vorst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.