zeug

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zeug    (hulp, bestand)
  • IPA: /zøx/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • zeug
Woordherkomst en -opbouw
  • van Middelnederlands seughe / soog: West-Nederlandse bijvorm van klankwettig sōghe (waaruit nog dial. zoog), met overgang van w > g ontwikkeld uit Oergermaans *sūz (accusatief *suwun), bij Indo-Europees *suH-s (acc. *suH-m̥), cognaat met Nedersaksisch Söög, Duits dialect "Suge" en Fries sûch ; in de betekenis van ‘vrouwtjesvarken’ aangetroffen vanaf 1240 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord zeug zeugen
verkleinwoord zeugje zeugjes

Zelfstandig naamwoord

dezeugv

  1. (veeteelt) vrouwelijk varken of everzwijn
    • Zijn zeugen zijn in goede conditie als ze werpen, en de varkens worden sterk en krachtig. 
  2. pissebed, kellerassel
  3. (vulgair) scheldwoord voor een vrouw, waarmee de vrouw met een varken wordt vergeleken
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
  • kettingzeug, plattezeug, trekzeug
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zeug staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Vroegmiddelnederlands Woordenboek
  3. zeug op website: Etymologiebank.nl
  4. Guus Kroonen, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013, blz. 490.
  5. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.