aster

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aster    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • as·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn aster, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in 1633 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aster asters
verkleinwoord astertje astertjes

Zelfstandig naamwoord

deasterv/m

  1. (bloemplanten) een geslacht Aster  uit de composietenfamilie (Compositae of Asteraceae). Vanwege de prachtige bloei (in bloemhoofdjes) zijn er veel cultivars als tuinplant gekweekt
  2. blauwe, witte, paarse of roze bloemen van zo'n plant
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • alpenaster, herfstaster, kussenaster, scholaster, voorjaarsaster, winteraster, zaadaster, zeeaster, zomeraster
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
82 %van de Nederlanders;
79 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

  • [1] aster in het Nederlands Soortenregister N
  • [1] aster op Wikidata

Verwijzingen

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /astɛr/
Woordafbreking
  • aster

Zelfstandig naamwoord

aster m onbezield

  1. (plantkunde) aster
Verbuiging
Synoniemen

Verwijzingen

Zelfstandig naamwoord

aster

  1. genitief meervoud van astra
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.