bat

Uitspraak

• [A] Geluid:  bat    (hulp, bestand)
  • IPA: / bɛt / (1 lettergreep)
• [B], [C] Geluid:  bat    (hulp, bestand)
  • IPA: / bɑt / (1 lettergreep)

Gelijkklinkende woorden

• [A]: bed
• [B], [C]: bad

Woordafbreking

• bat

Woordherkomst en -opbouw

• [A] van Engels bat, in de betekenis van ‘slaghout’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1866 ^{[1] [2] [3] [4] [5]}
• [B] van Frans  batte zn  ^{[6] [7]}
• [C] van Hebreeuws  בַּת zn  (bat) "dochter" ^[8]

Zelfstandig naamwoord

[A] het bat o

1. (sport) slaghout waarmee bij sporten als honkbal en cricket de bal gespeeld wordt
2. (sport) plankje aan een steel waarmee bij het tafeltennissen de bal wordt geslagen

Werkwoord

[A] bat

1. enkelvoud tegenwoordige tijd van batten
2. gebiedende wijs van batten

Zelfstandig naamwoord

[B] het bat o

1. (verkeer) schot van planken, als tijdelijk als brug over een sloot of als vaste brug zonder leuning
2. (waterbeheer) lage waterkering
3. (verkeer), (spoorwegen) verhoging waarop een weg of spoorweg is aangelegd

Werkwoord

[B] bat

1. enkelvoud tegenwoordige tijd van batten
2. gebiedende wijs van batten

Zelfstandig naamwoord

[C] de bat v

1. (Jiddisch-Hebreeuws) dochter, meisje

Zelfstandig naamwoord

[C] de bat m

1. (straattaal) (Bargoens) dom persoon

Gangbaarheid

• Het woord bat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bat" herkend door:

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

Uitspraak

• IPA: /ba:t/

Zelfstandig naamwoord

bat m

1. boot

Hoofdtelwoord

bat

1. één

Uitspraak

• Geluid:  bat (VS)    (hulp, bestand)
• IPA: /bæt/

Zelfstandig naamwoord

bat

1. (dierkunde) vleermuis
2. slaghout

Zelfstandig naamwoord

bat o

1. bad

Zelfstandig naamwoord

bat

1. (plantkunde) gras

Zelfstandig naamwoord

bat

1. (meteorologie) sneeuw