bewegen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bewegen    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈweɣə(n)/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /bə.ˈʋe.χə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant): /bə.ˈβ̞e.ɣə(n)/
    • (Limburg): /bə.ˈweː.ɣə(n)/
Woordafbreking
  • be·we·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bewegen
bewoog
bewogen
klasse 2 volledig

Werkwoord

bewegen

  1. inergatief van plaats veranderen, niet stilstaan
    • Om te kunnen bewegen hebben veel dieren een uitgebreid zenuw- en spierstelsel. 
     De slang was meer dan een meter lang en ik bekeek het dode dier rustig tot hij plotseling opeens weer begon te bewegen.[4]
  2. overgankelijk in beweging brengen
    • Dat werd bewogen door de wind. 
  3. wederkerend zich ~ actie ondernemen om een beweging te maken
    • Na zijn ongeval kon hij zich niet meer zo goed bewegen. 
  4. wederkerend zich ~ omgaan met mensen waarbij men is
    • Hij beweegt zich in de hoogste kringen. 
Typische woordcombinaties
  • [1] bewegen tot
    overgankelijk aanzetten tot
 Het was moeilijk om de studenten tot het maken van huiswerk te bewegen. 
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • snel bewegen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bewegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Duits

Uitspraak
  • IPA: /bəˈveːɡŋ̍/
Woordafbreking
  • be·we·gen
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bewegen
/bəˈveːɡŋ̍/
bewegte
/bəˈveːktə/
bewegt
/bəˈveːkt/
volledig

Werkwoord

bewegen

  1. bewegen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.