blank

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  blank    (hulp, bestand)
  • IPA: /blɑŋk/
Woordafbreking
  • blank
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen blankblankerblankst
verbogen blankeblankereblankste
partitief blanksblankers-
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

blank

  1. met een lichte huidskleur
    • In noordelijke gebieden is een blanke huidskleur voordelig want dan kun je meer vitamine D aanmaken maar je bent ook minder goed tegen de zon beschermd. 
  2. (van papier) niet beschreven of bedrukt
    • Heb je nog een blank velletje papier voor me? 
  3. kleurloos, transparant
    • ik ga die tafel met blanke lak behandelen 
  4. bedekt met water, overspoeld; in deze bet. uitsluitend in de uitdrukking blank staan
    • De hele keuken stond blank. 
  5. zuiver
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Opmerkingen
  • Aan het West-Germaans ontleend zijn Middeleeuws Latijn blancus en de andere Romaanse cognaten hiervan.
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord blank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /blæŋk/
Woordafbreking
  • blank
Woordherkomst en -opbouw
  • Middelengels blank, blonc, blaunc, ontleend aan Normandisch Frans blonc, blaunc, (met Parijse spelling) blanc.
stellend vergrotend overtreffend
blankblankerblankest

Bijvoeglijk naamwoord

blank

  1. onbeschreven, leeg
  2. oninteressant, saai
  3. uitdrukkingsloos
  4. nutteloos, vruchteloos
  5. bot [2], lomp [1], ongemanierd
enkelvoud meervoud
blank blanks

Zelfstandig naamwoord

blank

  1. leegte
  2. losse flodder (v.e. geweer)
  3. (scheikunde) een monster dat behalve de stof die het onderwerp van studie is, alle ingrediënten bevat die aanwezig zijn in de andere monsters
vervoeging
onbepaalde wijs to  blank 
he/she/it  blanks 
verleden tijd  blanked 
voltooid
deelwoord
 blanked 
onvoltooid
deelwoord
 blanking 
gebiedende wijs  blank 

Werkwoord

  1. overgankelijk aan het zicht onttrekken, verhullen, verdonkeremanen
  2. overgankelijk, (sport) (de tegenstander) het scoren beletten, en zodoende winnen
  3. overgankelijk, (techniek) stansen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.