< bomberen
bomberen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bomberen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bomberen | te bomberen | ||||||||
toekomend | zullen bomberen | te zullen bomberen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gebombeerd | te hebben gebombeerd | ||||||||
toekomend | gebombeerd zullen hebben | gebombeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
bomberend | gebombeerd | ev. bombeer | mv. verouderd bombeert | bombere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | bombeer | bombeert | bombeert | bombeert | bombeert | bomberen | bomberen | bomberen | |||
verleden (o.v.t.) | bombeerde | bombeerde | bombeerde | bombeerde | bombeerde | bombeerden | bombeerden | bombeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal bomberen | zult/zal bomberen | zult/zal bomberen | zult bomberen | zal bomberen | zullen bomberen | zullen bomberen | zullen bomberen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bomberen | zou bomberen | zou(dt) bomberen | zoudt bomberen | zou bomberen | zouden bomberen | zouden bomberen | zouden bomberen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gebombeerd | hebt gebombeerd | hebt/heeft gebombeerd | hebt gebombeerd | heeft gebombeerd | hebben gebombeerd | hebben gebombeerd | hebben gebombeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gebombeerd | had gebombeerd | had gebombeerd | hadt gebombeerd | had gebombeerd | hadden gebombeerd | hadden gebombeerd | hadden gebombeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebombeerd hebben | zal/zult gebombeerd hebben | zult/zal gebombeerd hebben | zult gebombeerd hebben | zal gebombeerd hebben | zullen gebombeerd hebben | zullen gebombeerd hebben | zullen gebombeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebombeerd hebben | zou gebombeerd hebben | zou/zoudt gebombeerd hebben | zoudt gebombeerd hebben | zou gebombeerd hebben | zouden gebombeerd hebben | zouden gebombeerd hebben | zouden gebombeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gebombeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gebombeerd | er is gebombeerd | |||||||||
verleden | er werd gebombeerd | er was gebombeerd | |||||||||
toekomend | er zal gebombeerd worden | er zal gebombeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gebombeerd worden | er zou gebombeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gebombeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gebombeerd worden | gebombeerd te worden | ||||||||
toekomend | gebombeerd zullen worden | gebombeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gebombeerd zijn | gebombeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gebombeerd zullen zijn | gebombeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gebombeerd | wordt gebombeerd | wordt gebombeerd | wordt gebombeerd | wordt gebombeerd | worden gebombeerd | worden gebombeerd | worden gebombeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gebombeerd | werd gebombeerd | werd gebombeerd | werdt gebombeerd | werd gebombeerd | werden gebombeerd | werden gebombeerd | werden gebombeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gebombeerd worden | zult gebombeerd worden | zult gebombeerd worden | zult gebombeerd worden | zal gebombeerd worden | zullen gebombeerd worden | zullen gebombeerd worden | zullen gebombeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gebombeerd worden | zou gebombeerd worden | zou/zoudt gebombeerd worden | zoudt gebombeerd worden | zou gebombeerd worden | zouden gebombeerd worden | zouden gebombeerd worden | zouden gebombeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gebombeerd | bent gebombeerd | bent/is gebombeerd | zijt gebombeerd | is gebombeerd | zijn gebombeerd | zijn gebombeerd | zijn gebombeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gebombeerd | was gebombeerd | was gebombeerd | waart gebombeerd | was gebombeerd | waren gebombeerd | waren gebombeerd | waren gebombeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebombeerd zijn | zult gebombeerd zijn | zult gebombeerd zijn | zult gebombeerd zijn | zal gebombeerd zijn | zullen gebombeerd zijn | zullen gebombeerd zijn | zullen gebombeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebombeerd zijn | zou gebombeerd zijn | zou/zoudt gebombeerd zijn | zoudt gebombeerd zijn | zou gebombeerd zijn | zouden gebombeerd zijn | zouden gebombeerd zijn | zouden gebombeerd zijn |
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.