brus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  brus    (hulp, bestand)
  • IPA: /brʏs/
Woordafbreking
  • brus
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenvoegsel van de Nederlandse woorden broer en zus.
enkelvoud meervoud
naamwoord brus brussen
verkleinwoord brusje brusjes

Zelfstandig naamwoord

debrusv/m

  1. (familie) een ander kind van dezelfde ouders, m.n. wanneer diegene zorgtaken op zich neemt
    • De gehandicapte Anna heeft drie brussen die voor haar zorgen. 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord brus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /brʊs/
Woordafbreking
  • brus

Zelfstandig naamwoord

brus monbezield

  1. slijpsteen
Verbuiging
Afgeleide begrippen
  • brousek monbezield
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

    Werkwoord

    brus

    1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord brousit
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.