cast

Niet te verwarren met: část

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  cast    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • cast
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels. In de betekenis van ‘bezetting van film of toneelstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1958 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cast casts
verkleinwoord castje castjes

Zelfstandig naamwoord

decastm

  1. (filmkunst) de groep van acteurs die optreden in een film, toneelstuk ect , de rolverdeling
    • De cast van een film zijn de mensen die vóór de camera optreden. De crew zijn de mensen die achter de schermen actief zijn. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
casten

cast

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van casten
  2. gebiedende wijs van casten

Gangbaarheid

  • Het woord cast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  cast (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA:
Woordherkomst en -opbouw
vervoeging
onbepaalde wijs to  cast 
he/she/it  casts 
verleden tijd  cast 
voltooid
deelwoord
 cast 
onvoltooid
deelwoord
 casting 
gebiedende wijs  cast 

Werkwoord

cast

  1. overgankelijk gooien, werpen (met enige kracht)
  2. overgankelijk, (filmkunst) uitkiezen (v. acteurs)
  3. overgankelijk, (techniek) gieten
  4. overgankelijk uitrekenen
  5. overgankelijk vervormen
  6. onovergankelijk, (visserij) een hengel uitwerpen
  7. onovergankelijk, (scheepvaart) afvallen [2]
  8. onovergankelijk, (techniek) gietbaar zijn
enkelvoud meervoud
cast casts

Zelfstandig naamwoord

cast

  1. worp
  2. gietvorm
  3. afgietsel
  4. neiging
  5. berekening
  6. vervorming
  7. (filmkunst) cast, rolverdeling
Afgeleide begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.