check

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  check    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • check
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord check checks
verkleinwoord checkje checkjes

Zelfstandig naamwoord

decheckm

  1. een controlerende actie
    • Doe voor de zekerheid nog een check met recente antivirussoftware. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
checken

check

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van checken
    • Ik check. 
  2. gebiedende wijs van checken
    • Check! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van checken
    • Check je? 

Gangbaarheid

  • Het woord check staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  check (VS)    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
check checks

Zelfstandig naamwoord

check

  1. check, controle, keuring
  2. inspectie
  3. onderzoek
  4. (schaak)  schaak zn  [1] (stand op het schaakbord)
    «The king is in check
    De koning staat schaak.
  5. (financieel), (economie), (Amerikaans Engels) cheque
  6. markering
  7. kleine spleet of kier
Schrijfwijzen
vervoeging
onbepaalde wijs to  check 
he/she/it  checks 
verleden tijd  checked 
voltooid
deelwoord
 checked 
onvoltooid
deelwoord
 checking 
gebiedende wijs  check 

Werkwoord

check

  1. overgankelijk checken, controleren
  2. overgankelijk inspecteren
  3. overgankelijk aanvinken, aankruisen
  4. overgankelijk afvinken
Afgeleide begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.