checken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  checken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈtʃɛkən/
Woordafbreking
  • chec·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘controleren’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
  • Van het Engelse to check.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
checken
checkte
gecheckt
zwak -t volledig

Werkwoord

checken

  1. overgankelijk controleren, nakijken
    • Check jij even of de post er al is? 
     De zon was nog niet op en met mijn hoofdlamp checkte ik nog een laatste keer al mijn spullen om te zorgen dat ik niets zou vergeten.[2]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord checken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.