schaak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schaak    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • schaak
Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Perzische sjah (koning) [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord schaak -
verkleinwoord schaakje schaakjes

Zelfstandig naamwoord

hetschaako

  1. (spel) een bepaalde stand tijdens het schaakspel waarin een vijandig stuk naar de koning [3] kijkt
    • De koning stond schaak en kon niet weg vanwege een pion. 
  2. (spel) het schaakspel als zodanig
    • Spelen we nog een potje schaak? 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Tussenwerpsel

schaak

  1. (spel) (schaak) waarschuwende uitroep tijdens het schaakspel dat de koning van de tegenstander op het punt staat veroverd te worden
Verwante begrippen
  • j'adoube
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schaken

schaak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaken
    • Ik schaak. 
  2. gebiedende wijs van schaken
    • Schaak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaken
    • Schaak je? 

Gangbaarheid

  • Het woord schaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.