diploma

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  diploma    (hulp, bestand)
  • IPA: /diˈploma/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • di·plo·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bewijs van slagen voor examen’ voor het eerst aangetroffen in 1656 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord diploma diploma's
verkleinwoord diplomaatje diplomaatjes

Zelfstandig naamwoord

hetdiplomao

  1. (onderwijs) een bewijs van bevoegdheid, bewijs dat je een examen hebt gehaald
    • Vijftig procent van de kinderen heeft een diploma gehaald bij de zwemclub. 
  2. getuigschrift horende bij een prijs
  3. document dat bestaat uit een blad dat dwars op de lengterichting door midden is gevouwen
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord diploma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  diploma (VK)    (hulp, bestand)
  • IPA: /dɪˈpləʊmə/
enkelvoud meervoud
diploma diplomas, diplomata

Zelfstandig naamwoord

diploma

  1. diploma
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.