bul

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bul    (hulp, bestand)
  • IPA: /bʏl/
Woordafbreking
  • bul
enkelvoud meervoud
naamwoord bul bullen
verkleinwoord bulletje bulletjes

Zelfstandig naamwoord

[A] bul m

  1. (dierkunde) mannelijk rund en het mannetje van sommige andere zoogdieren en zeezoogdieren
Hyponiemen
Hyponiemen
  • olifantbul
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Vertalingen

Meer informatie

enkelvoud meervoud
naamwoord bul bullen
verkleinwoord bulletje bulletjes

Zelfstandig naamwoord

[B] bul v/m

  1. oorkonde bij het behalen van een academische graad
  2. pauselijke oorkonde
Afgeleide begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Meer informatie

Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘stier’ voor het eerst aangetroffen in 1281 [1]
  • Herkomst: Hebreeuws (gangbare Nederlandse versie), letterlijk: 'opbrengst' [2]

Zelfstandig naamwoord

[C] bul

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) achtste maand van het jaar, in oktober-november; oude benaming, later marchesjvan (1 Kon. 6:38)
Verwante begrippen
  • Hebreeuws (transcriptieversie): boel

Gangbaarheid

  • Het woord bul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
62 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bʊl/
Woordafbreking
  • bul

Zelfstandig naamwoord

bul

  1. genitief meervoud van bula

Werkwoord

bul

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord bulit
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.