gems
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: gems (hulp, bestand)
Woordafbreking
- gems
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘in de Alpen levende soort berggeit’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1515.[1]
- Leenwoord uit Vroegnieuwhoogduits Gemse, waaruit Duits Gämse.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gems | gemzen |
verkleinwoord | gemsje | gemsjes |
Zelfstandig naamwoord
de gems v / m
- (evenhoevigen) Rupicapra rupicapra klein, uiterst behendig, geitachtig hoefdier dat leeft in de hooggebergtes van Europa en West-Azië, met aan de top naar achteren gekromde hoorns en twee donkere strepen langs de kop
Synoniemen
- klipgeit
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
- gemsbok
- gemsachtig, gemsbaard, gemsbuffel, gemshoorn, gemshoren, gemskleurig, gemsleder, gemsleer, gemslendenstuk, gemsmot, gemzenhaar, gemzenhoorn, gemzenhuid, gemzenjacht, gemzenjager, gemzenleder, gemzenleer, gemzenpoot
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord gems staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gems" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "gems" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gems op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Zelfstandig naamwoord
gems mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord gem
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.