gems

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gems    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • gems
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘in de Alpen levende soort berggeit’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1515.[1]
  • Leenwoord uit Vroegnieuwhoogduits Gemse, waaruit Duits Gämse.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gems gemzen
verkleinwoord gemsje gemsjes

Zelfstandig naamwoord

degemsv/m

  1. (evenhoevigen) Rupicapra rupicapra  klein, uiterst behendig, geitachtig hoefdier dat leeft in de hooggebergtes van Europa en West-Azië, met aan de top naar achteren gekromde hoorns en twee donkere strepen langs de kop
Synoniemen
  • klipgeit
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
  • gemsbok
  • gemsachtig, gemsbaard, gemsbuffel, gemshoorn, gemshoren, gemskleurig, gemsleder, gemsleer, gemslendenstuk, gemsmot, gemzenhaar, gemzenhoorn, gemzenhuid, gemzenjacht, gemzenjager, gemzenleder, gemzenleer, gemzenpoot
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gems staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
74 %van de Nederlanders;
63 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Zelfstandig naamwoord

gems mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gem
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.