grootouder

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  grootouder    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɡrotɑudər/ (3 lettergrepen); /ˈgrotˌʌʊdər/
Woordafbreking
  • groot·ou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grootouder grootouders
verkleinwoord grootoudertje grootoudertjes

Zelfstandig naamwoord

degrootouderm

  1. (familie) de ouder van een ouder
    • Na school ging de jongen altijd bij zijn grootouders langs. 
    paternale ~ ouder van vader
    maternale ~ ouder van moeder
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord grootouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.