hamburger

Nederlands

Niet te verwarren met: Hamburger
Uitspraak
  • Geluid:  hamburger    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhɑmbʏrɣər/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈhɑm.bʏr.χər/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈhɑm.bʏr.ɣər/
    • (Limburg): /ˈham.bʏr.ɣər/
Woordafbreking
  • ham·bur·ger
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘broodje met gehakt’ voor het eerst aangetroffen in 1938 [1]
  • Afkomstig van het Duitse Hamburger
  • afgeleid van Hamburg met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hamburger hamburgers
verkleinwoord hamburgertje hamburgertjes

Zelfstandig naamwoord

dehamburgerm

  1. (voeding) schijf rundvlees die gebakken of gegrild wordt, een burger
  2. (voeding) een broodje met voornoemde schijf dat wordt versierd met wat sla, kappertjes, uitjes, (worcester)saus, zout, peper, etc.
     Al dagen fantaseerde ik wat ik zou gaan bestellen: een dubbele hamburger met kaas, augurken en ketchup en hopelijk hadden ze ook mayo voor bij de friet.[3]
Hyponiemen
  • kiphamburger
Afgeleide begrippen
  • hamburgerbaan, hamburgercultuur, hamburgereconomie, hamburgergeneeskunde, hamburgerkoning
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord hamburger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Turks

Woordafbreking
  • ham·bur·ger
enkelvoud meervoud
nominatief   hamburger     hamburgerler  
genitief   hamburgerin     hamburgerlerin  
datief   hamburgere     hamburgerlere  
accusatief   hamburgeri     hamburgerleri  
locatief   hamburgerde     hamburgerlerde  
ablatief   hamburgerden     hamburgerlerden  

Zelfstandig naamwoord

hamburger

  1. (voeding) hamburger (broodje met schijf vlees)
Verwante begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.