kaal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kaal    (hulp, bestand)
  • IPA: /kal/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • kaal
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen kaalkalerkaalst
verbogen kalekalerekaalste
partitief kaalskalers-

Bijvoeglijk naamwoord

kaal

  1. zonder of met heel weinig hoofdhaar, veren, bladeren, begroeiing, enzovoort
     Grote omgevallen boomstammen zaten klem tussen de rotsen en waren geheel kaal en afgestompt door de sterke stroming die miljoenen liters smeltwater per dag uit de bergen moest verwerken.[4]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
kalen

kaal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kalen
    • Ik kaal. 
  2. gebiedende wijs van kalen
    • Kaal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kalen
    • Kaal je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord kaal killes
verkleinwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

dekaalv/m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) joodse gemeente
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) gemeenschap, publiek
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
stellend vergrotend overtreffend
kaalkalerkaalste

Bijvoeglijk naamwoord

kaal

  1. kaal
    «Dis 'n kaal vloer sonder matte.»
    Dit is een kale vloer zonder matten.

Yucateeks

Zelfstandig naamwoord

kaal

  1. (anatomie) nek
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.