hen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hen    (hulp, bestand)
  • IPA: /hɛn/ (1 lettergreep), /ɦɛn/
Woordafbreking
  • hen
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] erfwoord In de betekenis van ‘hoendervogel’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [B] erfwoord Te herleiden tot het Protogermaanse *im-. In het Middelnederlands bestonden nog meer varianten naast hen en hun. [2]
    • Leenvertaling van non-binair (onpersoonlijk) Engels they, them. [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord hen hennen
verkleinwoord hennetje hennetjes

Zelfstandig naamwoord

[A]dehenv

  1. (dierkunde) vrouwtje van hoenderachtige vogels
    • De hen legt een ei in de ren. 
Hyponiemen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
[1] termen uit de ornithologie:
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Meer informatie

  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ik
'k
mij
me
wij
we
ons
2e persoon
(informeel)
jij
je
jou
je
julliejullie
2e persoon
(formeel)
uuuu
2e persoon
(regionaal)
gij
ge
ugij
ge
u
3e persoon
(mannelijk)
hij
ie
hem
'm
zij
ze
(dat.) hun
(acc.) hen
ze
3e persoon
(vrouwelijk)
zij
ze
haar
'r, d'r
3e persoon
(onzijdig)
het
't
het
't
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm

Persoonlijk voornaamwoord

[B] hen

  1. (taalkunde) persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud in de functie van lijdend voorwerp en na voorzetsels. Voornamelijk gebruikt om te verwijzen naar personen, soms ook naar dieren.
    • Hij zag hen in de vergaderingsruimte. 
    • Met hen ging hij naar de conferentie. 
     De sfeer was altijd opgewekt, maar al snel ging iedereen over tot de orde van de dag en vertrok naar zijn of haar kamer om huiswerk te maken en ‘écht’ belangrijke mensen te bellen over de laatste drama’s op school. Wie weet inspireert mijn reis hen om later ook de wereld te verkennen.[4]
  2. (taalkunde) (lhbt) (pregnant) (niet algemeen) persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon enkelvoud in de functie van onderwerp en lijdend voorwerp en na voorzetsels. Gebruikt om te kunnen verwijzen naar personen die zich als non-binair identificeren
     Als iemand zich geen hij en geen zij voelt, hoe kan die persoon in het Nederlands dán worden aangeduid? De non-binaire gemeenschap vindt ‘hen’ een fijn alternatief: ‘Hen loopt.’[5]
Opmerkingen
  • In de officiële grammatica van het Nederlands wordt deze vorm onderscheiden van de datiefvorm hun. Dit onderscheid (evenals de vorm hen zelf), bekend als het systeem-Van Heule, is echter historisch gezien geheel kunstmatig[6] In de spreektaal is hen dan ook minder gebruikelijk en wordt vaak vervangen door ze, soms (in strijd met de officiële regels) door hun.
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord hen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen

  1. "hen" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. hen (voornaamwoord) op website: Etymologiebank.nl
  3. Weblink bron “Verkiezing van het non-binaire voornaamwoord” (9 mei 2016) op transgendernetwerk.nl
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  5. Weblink bron
    Sander Becker
    “Is het Nederlands klaar voor het genderneutrale ‘Hen loopt’?” (8 oktober 2020) op trouw.nl
  6. "Jan G. Kooij" in the World's Major Languages edt. Bernard Comrie 1990, Oxford University Press ISBN 0-19-520521-9.
  7. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord hen henne
Uitspraak
  • IPA: /ɦen/
Woordafbreking
  • hen
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Nederlandse hen

Zelfstandig naamwoord

hen

  1. (dierkunde) hen; het vrouwtje van de hoenderachtige vogels
Antoniemen

Meer informatie

Cimbrisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Middelhoogduitse haben

Werkwoord

hen

  1. hebben
Schrijfwijzen
  • haban
  • håm

Middelengels

Uitspraak
  • IPA: /hɛn/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Angelsaksische hen

Zelfstandig naamwoord

hen

  1. (hoendervogels) hen, kip
  2. (dierkunde) vrouwelijke vogel
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • hen

Werkwoord

hen

  1. eerste persoon meervoud voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hawwe
    «Mir hen viel gesse, gedrunke un viel Kaarde gschpielt.»
    We hebben veel gegeten, gedronken en kaarten gespeeld.
Opmerkingen

Pools

Uitspraak
  • IPA: /xɛn/
Woordafbreking
  • hen

Bijwoord

hen

  1. (zeer) ver
Verwante begrippen
Antoniemen
  • blisko
  • niedaleko

Schots

Zelfstandig naamwoord

hen

  1. een term gebruikt als een vrouw wordt aangesproken
    «Alright Mary hen
    Alles goed Mary?

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /ɦɛn/
Woordafbreking
  • hen

Voornaamwoordelijk bijwoord

hen

  1. (dialect) daar; op een bepaalde plek
  2. (dialect) daar, daarheen; daar naar toe
Synoniemen
  1. tam (bw.), tamhle / támhle
  2. tam (bw.), tamhle / támhle
Antoniemen
  1. tady, tu, zde
  2. sem (bw.), zpět, zpátky
Verwante begrippen

Verwijzingen

    Zelfstandig naamwoord

    hen

    1. genitief meervoud van hena

    Welsh

    Bijvoeglijk naamwoord

    hen

    1. oud

    Zweeds

    Uitspraak
    • Geluid:  hen    (hulp, bestand)
    • IPA: /hɛn/
    Woordafbreking
    • hen

    Persoonlijk voornaamwoord

    hen

    1. (neologisme) hij of zij (genderneutrale vorm, derde persoon enkelvoud)
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.