keel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: keel (hulp, bestand)
- IPA: / kel / (1 lettergreep); /keːl/
Woordafbreking
- keel
1,2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | keel | kelen |
verkleinwoord | keeltje | keeltjes |
Woordherkomst en -opbouw
- [A] In de betekenis van ‘strot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
- [B] Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rood (in de heraldiek)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
3 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | keel | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
[A] de keel
- v/m: (anatomie) voorste, uitwendige gedeelte van de hals
- De chauffeur kreeg een mes op zijn keel en moest zijn geld afstaan.[2]
- v/m: (anatomie) lichaamsopening beginnend achter in de mondholte waardoor voedsel en drank het lichaam in komt
- Wanneer een cliënt schrikt van een handeling of aanraking zal hij reflexmatig inademen waardoor de voedselbrok nog verder de keel in kan schieten.[3]
Typische woordcombinaties
- (België) neus-, keel- en oorheelkunde / (Nederland) keel-, neus- en oorheelkunde
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- de baard in de keel hebben
de overgang van jongensstem naar mannenstem ondergaan hebben (door de groei van het strottenhoofd)
- een brok in de keel hebben
verdrietig of ontroerd zijn
- de keel schrapen
een schrapend geluid maken in de keel, als voorbereiding om te gaan spreken
- de keel smeren
drinken (van met name alcoholische dranken)
- de keel kost veel
drankverslaving kan leiden tot armoede
- praten met een hete aardappel in de keel
bekakt praten
- een keel opzetten
schreeuwen
- Het hangt mij de keel uit
Ik heb er genoeg van, ik ben het helemaal zat
- ▸ De soupers aan het hof beginnen me behoorlijk de keel uit te hangen.[4]
- iemand het mes op de keel zetten
iemand door bedreiging of intimidatie tot iets trachten te dwingen
- iemand naar de keel vliegen
iemand aanvallen
- iets niet door de keel krijgen
iets uit afkeer niet op kunnen eten
- zijn hart klopte in zijn keel
hij was heel erg ongerust, bang
- • Mijn hart bonkte in mijn keel en de rest van de dag stond ik op scherp. [5]
Anagrammen
Vertalingen
1. voorste, uitwendige gedeelte van de hals
Zelfstandig naamwoord
[B] het keel o
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kelen |
keel
Gangbaarheid
- Het woord keel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "keel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[7] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- 1 2 "keel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Taxichauffeur krijgt mes op zijn keel en moet geld afstaan aan tweetal, WNL, 18 januari 2019
- ↑ Wat te doen bij verslikken, zorgvoorbeter.nl
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
- ↑ Het Haagse handschrift van heraut Beyeren: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 131 G37. Uitgeverij Verloren, 1999 ISBN 9065500340, ISBN 9789065500342
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
- IPA: /kiːl/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
keel | keels |
Zelfstandig naamwoord
keel
Uitdrukkingen en gezegden
- on an even keel
Anagrammen
Estisch
Zelfstandig naamwoord
keel
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.