kurk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kurk    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkʏrək/ (1 of 2 lettergrepen); /kʏrk/
Woordafbreking
  • kurk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kurk kurken
verkleinwoord kurkje kurkjes

Zelfstandig naamwoord

dekurkv/m

  1. afdichting voor flessen uit veerkrachtig materiaal dat de flessehals afsluit; oorspronkelijk gemaakt uit de schors van een bepaalde boomsoort (kurkeik, Quercus suber ), vanaf de 20e eeuw ook wel uit kunststof
    • Door de late goal moesten de kurken nog even op de fles blijven. 
     Eindelijk nam ze een klein aarden kruikje, goot de drank erin, deed er een kurk op en zei: 'Ieder uur tien druppels, drie dagen lang en je paard is weer gezond.'[4]
     Een van de andere jongens kreeg die avond zijn trailnaam. Ik had hem gevraagd de wijn vast open te trekken. Hij draaide de kurkentrekker de fles in en de wijn spoot over hem heen. De fles bleek namelijk geen kurk, maar een draaidop te hebben.[5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord kurk -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

kurk m/o

  1. geen meervoud licht, poreus materiaal, afkomstig uit de boomschors van de kurkeik
    (wikidata: kurk )
    • De hengel heeft een handgreep van kurk. 
Hyponiemen
  • poetskurk, schuurkurk, sierkurk
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
kurken

kurk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kurken
    • Ik kurk. 
  2. gebiedende wijs van kurken
    • Kurk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kurken
    • Kurk je? 
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord kurk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.