kut

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kut    (hulp, bestand)
  • IPA: /kʏt/ (1 lettergreep); /kɵt/
Woordafbreking
  • kut
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vrouwelijk schaamdeel’ voor het eerst aangetroffen in 1563 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord kut kutten
verkleinwoord kutje kutjes

Zelfstandig naamwoord

dekutv/m

  1. (vulgair) (anatomie) vrouwelijk schaamdeel
    • Ik ben niet helemaal naar Den Haag afgereisd om te vertellen hoe een lul in een kut moet. [4]
  2. (vulgair) (figuurlijk) (scheldwoord) vervelende of domme vrouw
    ⚠️ Dit gebruik van het woord roept twijfels op over de gebruiker.
    • Hoe stom kun je zijn, domme kut? 
  3. versterkend voorvoegsel (vulgair) (pejoratief) gebruikt als eerste deel van samenstelling om het negatieve karakter van het tweede deel te versterken
    • Door al die advertenties is het een kutsite geworden. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend
onverbogen kut
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

kut

  1. afkeurenswaardig, slecht, onaangenaam
    • Dat is toch gewoon kut? 
Vertalingen

Tussenwerpsel

kut

  1. woord gebruikt wanneer iemand schrikt of geschrokken is
    • Oh kut, dit gaat fout. 
    • Oh kut, dat ging maar net goed. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.