lepelaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lepelaar    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • le·pe·laar
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘reigerachtige’ voor het eerst aangetroffen in 1270 [1]
  • Naamwoord van handeling van lepelen met het achtervoegsel -aar [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord lepelaar lepelaars
lepelaren
verkleinwoord lepelaartje lepelaartjes

Zelfstandig naamwoord

delepelaarm

  1. (roeipotigen) Platalea leucorodia , een steltloper ter grootte van een ooievaar met een lepelvormige snavel
  2. iemand die of iets dat lepelt
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
  • lepelaarster
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord lepelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.