makelaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  makelaar    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ma·ke·laar
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tussenpersoon’ voor het eerst aangetroffen in 1270 [1]
  • Naamwoord van handeling van makelen met het achtervoegsel -aar [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord makelaar makelaars
makelaren
verkleinwoord makelaartje makelaartjes

Zelfstandig naamwoord

demakelaarm

  1. (handel) (beroep) de tussenpersoon in de handel, zowel van roerende als onroerende goederen
  2. (bouwkunde) een verticale balk in een dakconstructie tussen nok en hanenbalk
  3. (bouwkunde) een ornament op een markant punt van een bouwwerk
    • Een gevelpunt met een eenvoudige makelaar. 
  4. (bouwkunde) een verticale aanslagstrip tussen 2 vleugels van een kast of van een deur
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord makelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.