< omvouwen
omvouwen/vervoeging
ómvouwen
vervoeging van de bedrijvende vorm van omvouwen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omvouwen | om te vouwen | ||||||||
toekomend | zullen omvouwen om zullen vouwen |
te zullen omvouwen om te zullen vouwen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgevouwen | te hebben omgevouwen | ||||||||
toekomend | omgevouwen zullen hebben | omgevouwen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omvouwend | omgevouwen | ev. vouw om | mv. verouderd vouwt om | vouwe om (bijzin) omvouwe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | vouw om | vouwt om | vouwt om | vouwt om | vouwt om | vouwen om | vouwen om | vouwen om | |||
verleden (o.v.t.) | vouwde om | vouwde om | vouwde om | vouwde om | vouwde om | vouwden om | vouwden om | vouwden om | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omvouwen | zult/zal omvouwen | zult/zal omvouwen | zult omvouwen | zal omvouwen | zullen omvouwen | zullen omvouwen | zullen omvouwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omvouwen | zou omvouwen | zou(dt) omvouwen | zoudt omvouwen | zou omvouwen | zouden omvouwen | zouden omvouwen | zouden omvouwen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | omvouw | omvouwt | omvouwt | omvouwt | omvouwt | omvouwen | omvouwen | omvouwen | |||
verleden (o.v.t.) | omvouwde | omvouwde | omvouwde | omvouwde | omvouwde | omvouwden | omvouwden | omvouwden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omvouwen om zal vouwen |
zult/zal omvouwen om zult/zal vouwen | zult/zal omvouwen om zult/zal vouwen | zult omvouwen om zult vouwen | zal omvouwen om zal vouwen | zullen omvouwen om zullen vouwen | zullen omvouwen om zullen vouwen | zullen omvouwen om zullen vouwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omvouwen om zou vouwen |
zou omvouwen om zou vouwen | zou(dt) omvouwen om zou(dt) vouwen | zoudt omvouwen om zoudt vouwen | zou omvouwen om zou vouwen | zouden omvouwen om zouden vouwen | zouden omvouwen om zouden vouwen | zouden omvouwen om zouden vouwen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgevouwen | hebt omgevouwen | hebt/heeft omgevouwen | hebt omgevouwen | heeft omgevouwen | hebben omgevouwen | hebben omgevouwen | hebben omgevouwen | |||
verleden (v.v.t.) | had omgevouwen | had omgevouwen | had omgevouwen | hadt omgevouwen | had omgevouwen | hadden omgevouwen | hadden omgevouwen | hadden omgevouwen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgevouwen hebben | zal/zult omgevouwen hebben | zult/zal omgevouwen hebben | zult omgevouwen hebben | zal omgevouwen hebben | zullen omgevouwen hebben | zullen omgevouwen hebben | zullen omgevouwen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgevouwen hebben | zou omgevouwen hebben | zou/zoudt omgevouwen hebben | zoudt omgevouwen hebben | zou omgevouwen hebben | zouden omgevouwen hebben | zouden omgevouwen hebben | zouden omgevouwen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgevouwen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgevouwen | er is omgevouwen | |||||||||
verleden | er werd omgevouwen | er was omgevouwen | |||||||||
toekomend | er zal omgevouwen worden | er zal omgevouwen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgevouwen worden | er zou omgevouwen zijn | |||||||||
lijdende vorm omgevouwen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgevouwen worden | omgevouwen te worden | ||||||||
toekomend | omgevouwen zullen worden | omgevouwen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgevouwen zijn | omgevouwen te zijn | ||||||||
toekomend | omgevouwen zullen zijn | omgevouwen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgevouwen | wordt omgevouwen | wordt omgevouwen | wordt omgevouwen | wordt omgevouwen | worden omgevouwen | worden omgevouwen | worden omgevouwen | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgevouwen | werd omgevouwen | werd omgevouwen | werdt omgevouwen | werd omgevouwen | werden omgevouwen | werden omgevouwen | werden omgevouwen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgevouwen worden | zult omgevouwen worden | zult omgevouwen worden | zult omgevouwen worden | zal omgevouwen worden | zullen omgevouwen worden | zullen omgevouwen worden | zullen omgevouwen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgevouwen worden | zou omgevouwen worden | zou/zoudt omgevouwen worden | zoudt omgevouwen worden | zou omgevouwen worden | zouden omgevouwen worden | zouden omgevouwen worden | zouden omgevouwen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgevouwen | bent omgevouwen | bent/is omgevouwen | zijt omgevouwen | is omgevouwen | zijn omgevouwen | zijn omgevouwen | zijn omgevouwen | |||
verleden (v.v.t.) | was omgevouwen | was omgevouwen | was omgevouwen | waart omgevouwen | was omgevouwen | waren omgevouwen | waren omgevouwen | waren omgevouwen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgevouwen zijn | zult omgevouwen zijn | zult omgevouwen zijn | zult omgevouwen zijn | zal omgevouwen zijn | zullen omgevouwen zijn | zullen omgevouwen zijn | zullen omgevouwen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgevouwen zijn | zou omgevouwen zijn | zou/zoudt omgevouwen zijn | zoudt omgevouwen zijn | zou omgevouwen zijn | zouden omgevouwen zijn | zouden omgevouwen zijn | zouden omgevouwen zijn |
omvóúwen
vervoeging van de bedrijvende vorm van omvouwen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omvouwen | te omvouwen | ||||||||
toekomend | zullen omvouwen | te zullen omvouwen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omvouwd/ omvouwen | te hebben omvouwd/ omvouwen | ||||||||
toekomend | omvouwd/ omvouwen zullen hebben | omvouwd/ omvouwen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omvouwend | omvouwd/ omvouwen | ev. omvouw | mv. verouderd omvouwt | omvouwe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | omvouw | omvouwt | omvouwt | omvouwt | omvouwt | omvouwen | omvouwen | omvouwen | |||
verleden (o.v.t.) | omvouwde | omvouwde | omvouwde | omvouwdet | omvouwde | omvouwden | omvouwden | omvouwden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omvouwen | zult/zal omvouwen | zult/zal omvouwen | zult omvouwen | zal omvouwen | zullen omvouwen | zullen omvouwen | zullen omvouwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omvouwen | zou omvouwen | zou(dt) omvouwen | zoudt omvouwen | zou omvouwen | zouden omvouwen | zouden omvouwen | zouden omvouwen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omvouwd/ omvouwen | hebt omvouwd/ omvouwen | hebt/heeft omvouwd/ omvouwen | hebt omvouwd/ omvouwen | heeft omvouwd/ omvouwen | hebben omvouwd/ omvouwen | hebben omvouwd/ omvouwen | hebben omvouwd/ omvouwen | |||
verleden (v.v.t.) | had omvouwd/ omvouwen | had omvouwd/ omvouwen | had omvouwd/ omvouwen | hadt omvouwd/ omvouwen | had omvouwd/ omvouwen | hadden omvouwd/ omvouwen | hadden omvouwd/ omvouwen | hadden omvouwd/ omvouwen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omvouwd/ omvouwen hebben | zal/zult omvouwd/ omvouwen hebben | zult/zal omvouwd/ omvouwen hebben | zult omvouwd/ omvouwen hebben | zal omvouwd/ omvouwen hebben | zullen omvouwd/ omvouwen hebben | zullen omvouwd/ omvouwen hebben | zullen omvouwd/ omvouwen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omvouwd/ omvouwen hebben | zou omvouwd/ omvouwen hebben | zou/zoudt omvouwd/ omvouwen hebben | zoudt omvouwd/ omvouwen hebben | zou omvouwd/ omvouwen hebben | zouden omvouwd/ omvouwen hebben | zouden omvouwd/ omvouwen hebben | zouden omvouwd/ omvouwen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omvouwd/ omvouwen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omvouwd/ omvouwen | er is omvouwd/ omvouwen | |||||||||
verleden | er werd omvouwd/ omvouwen | er was omvouwd/ omvouwen | |||||||||
toekomend | er zal omvouwd/ omvouwen worden | er zal omvouwd/ omvouwen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omvouwd/ omvouwen worden | er zou omvouwd/ omvouwen zijn | |||||||||
lijdende vorm omvouwd/ omvouwen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omvouwd/ omvouwen worden | omvouwd/ omvouwen te worden | ||||||||
toekomend | omvouwd/ omvouwen zullen worden | omvouwd/ omvouwen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omvouwd/ omvouwen zijn | omvouwd/ omvouwen te zijn | ||||||||
toekomend | omvouwd/ omvouwen zullen zijn | omvouwd/ omvouwen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omvouwd/ omvouwen | wordt omvouwd/ omvouwen | wordt omvouwd/ omvouwen | wordt omvouwd/ omvouwen | wordt omvouwd/ omvouwen | worden omvouwd/ omvouwen | worden omvouwd/ omvouwen | worden omvouwd/ omvouwen | |||
verleden (o.v.t.) | werd omvouwd/ omvouwen | werd omvouwd/ omvouwen | werd omvouwd/ omvouwen | werdt omvouwd/ omvouwen | werd omvouwd/ omvouwen | werden omvouwd/ omvouwen | werden omvouwd/ omvouwen | werden omvouwd/ omvouwen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omvouwd/ omvouwen worden | zult omvouwd/ omvouwen worden | zult omvouwd/ omvouwen worden | zult omvouwd/ omvouwen worden | zal omvouwd/ omvouwen worden | zullen omvouwd/ omvouwen worden | zullen omvouwd/ omvouwen worden | zullen omvouwd/ omvouwen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omvouwd/ omvouwen worden | zou omvouwd/ omvouwen worden | zou/zoudt omvouwd/ omvouwen worden | zoudt omvouwd/ omvouwen worden | zou omvouwd/ omvouwen worden | zouden omvouwd/ omvouwen worden | zouden omvouwd/ omvouwen worden | zouden omvouwd/ omvouwen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omvouwd/ omvouwen | bent omvouwd/ omvouwen | bent/is omvouwd/ omvouwen | zijt omvouwd/ omvouwen | is omvouwd/ omvouwen | zijn omvouwd/ omvouwen | zijn omvouwd/ omvouwen | zijn omvouwd/ omvouwen | |||
verleden (v.v.t.) | was omvouwd/ omvouwen | was omvouwd/ omvouwen | was omvouwd/ omvouwen | waart omvouwd/ omvouwen | was omvouwd/ omvouwen | waren omvouwd/ omvouwen | waren omvouwd/ omvouwen | waren omvouwd/ omvouwen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omvouwd/ omvouwen zijn | zult omvouwd/ omvouwen zijn | zult omvouwd/ omvouwen zijn | zult omvouwd/ omvouwen zijn | zal omvouwd/ omvouwen zijn | zullen omvouwd/ omvouwen zijn | zullen omvouwd/ omvouwen zijn | zullen omvouwd/ omvouwen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omvouwd/ omvouwen zijn | zou omvouwd/ omvouwen zijn | zou/zoudt omvouwd/ omvouwen zijn | zoudt omvouwd/ omvouwen zijn | zou omvouwd/ omvouwen zijn | zouden omvouwd/ omvouwen zijn | zouden omvouwd/ omvouwen zijn | zouden omvouwd/ omvouwen zijn |
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.