paprika

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  paprika    (hulp, bestand)
    • ook:  paprika    (hulp, bestand), vooral in Vlaanderen [1]
  • IPA: /ˈpaprika/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈpaprika/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈpɑprika/
    • (Limburg): /ˈpaprika/
Woordafbreking
  • pa·pri·ka
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘plant, specerij’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1902 [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord paprika paprika's
verkleinwoord paprikaatje paprikaatjes

Zelfstandig naamwoord

depaprikav/m

  1. (plantkunde) bepaalde gekweekte vorm van een peperplant, Capsicum annuum 
  2. (groente) vrucht van een bepaalde gekweekte vorm van een peperplant, Capsicum annuum 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord paprika staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˡpɑːpɾɪkɑ /
Woordafbreking
  • pap·ri·ka
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig uit het Hongaars.

Zelfstandig naamwoord

paprika m

  1. (plantkunde) paprika (plant)
    «Paprika finnes i mange farger.»
    Paprika is in veel kleuren te krijgen.
  2. (groente) paprika (vrucht)
  3. paprikapoeder (kruid)
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   paprika     paprikaen     paprikaer     paprikaene  
genitief   paprikas     paprikaens     paprikaers     paprikaenes  
Synoniemen
  • (wetenschappelijk) Capsicum annuum
  • [3] paprikapulver
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
  • [2] paprikasaus
Verwante begrippen
  • [1] chili, chilipepper, spansk pepper
Typische woordcombinaties
  • [2] grønn paprika
groene paprika
  • [2] rød parika
rode paprika

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˡpɑːpɾɪkɑ /
Woordafbreking
  • pap·ri·ka
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig uit het Ungaars.

Zelfstandig naamwoord

paprika m

  1. (plantkunde) paprika (plant)
  2. (groente) paprika (vrucht)
  3. paprikapoeder (kruid)
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   paprika     paprikaen     paprikaer     paprikaene  
genitief                        
Synoniemen
  • [1] (wetenschappelijk) Capsicum annuum
  • [3] paprikapulver
Hyperoniemen
  • [3] plante
  • [3] grønsak
  • [3] krydd
Afgeleide begrippen
  • [2] paprikasaus
Verwante begrippen
  • [1] chili, chilipepar, spansk pepar
Typische woordcombinaties
  • [2] grøn paprika
groene paprika
  • [2] raud parika
rode paprika
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.