receptor

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  receptor    (hulp, bestand)
  • IPA: /rəˈsɛptɔr/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • re·cep·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord receptor receptoren
verkleinwoord receptortje receptortjes

Zelfstandig naamwoord

dereceptorm

  1. (natuurkunde) onderdeel dat signalen opvangt
  2. (biologie), (medisch) lichaamsdeel dat gevoelig is voor prikkels
  3. (biochemie), (medisch) eiwit in het celmembraan, het cytoplasma of de celkern, waaraan een specifiek molecuul kan binden
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord receptor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ɹʷɪˈsɛp.tɚ/
enkelvoud meervoud
receptor receptors

Zelfstandig naamwoord

receptor

  1. receptor
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.