< roepen
roepen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van roepen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | roepen | te roepen | ||||||||
toekomend | zullen roepen | te zullen roepen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geroepen | te hebben geroepen | ||||||||
toekomend | geroepen zullen hebben | geroepen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
roepend | geroepen | ev. roep | mv. verouderd roept | roepe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | roep | roept | roept | roept | roept | roepen | roepen | roepen | |||
verleden (o.v.t.) | riep | riep | riep | riept[1] | riep | riepen | riepen | riepen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal roepen | zult/zal roepen | zult/zal roepen | zult roepen | zal roepen | zullen roepen | zullen roepen | zullen roepen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou roepen | zou roepen | zou(dt) roepen | zoudt roepen | zou roepen | zouden roepen | zouden roepen | zouden roepen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geroepen | hebt geroepen | hebt/heeft geroepen | hebt geroepen | heeft geroepen | hebben geroepen | hebben geroepen | hebben geroepen | |||
verleden (v.v.t.) | had geroepen | had geroepen | had geroepen | hadt geroepen | had geroepen | hadden geroepen | hadden geroepen | hadden geroepen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geroepen hebben | zal/zult geroepen hebben | zult/zal geroepen hebben | zult geroepen hebben | zal geroepen hebben | zullen geroepen hebben | zullen geroepen hebben | zullen geroepen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geroepen hebben | zou geroepen hebben | zou/zoudt geroepen hebben | zoudt geroepen hebben | zou geroepen hebben | zouden geroepen hebben | zouden geroepen hebben | zouden geroepen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geroepen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geroepen | er is geroepen | |||||||||
verleden | er werd geroepen | er was geroepen | |||||||||
toekomend | er zal geroepen worden | er zal geroepen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geroepen worden | er zou geroepen zijn | |||||||||
lijdende vorm geroepen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geroepen worden | geroepen te worden | ||||||||
toekomend | geroepen zullen worden | geroepen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geroepen zijn | geroepen te zijn | ||||||||
toekomend | geroepen zullen zijn | geroepen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geroepen | wordt geroepen | wordt geroepen | wordt geroepen | wordt geroepen | worden geroepen | worden geroepen | worden geroepen | |||
verleden (o.v.t.) | werd geroepen | werd geroepen | werd geroepen | werdt geroepen | werd geroepen | werden geroepen | werden geroepen | werden geroepen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geroepen worden | zult geroepen worden | zult geroepen worden | zult geroepen worden | zal geroepen worden | zullen geroepen worden | zullen geroepen worden | zullen geroepen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geroepen worden | zou geroepen worden | zou/zoudt geroepen worden | zoudt geroepen worden | zou geroepen worden | zouden geroepen worden | zouden geroepen worden | zouden geroepen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geroepen | bent geroepen | bent/is geroepen | zijt geroepen | is geroepen | zijn geroepen | zijn geroepen | zijn geroepen | |||
verleden (v.v.t.) | was geroepen | was geroepen | was geroepen | waart geroepen | was geroepen | waren geroepen | waren geroepen | waren geroepen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geroepen zijn | zult geroepen zijn | zult geroepen zijn | zult geroepen zijn | zal geroepen zijn | zullen geroepen zijn | zullen geroepen zijn | zullen geroepen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geroepen zijn | zou geroepen zijn | zou/zoudt geroepen zijn | zoudt geroepen zijn | zou geroepen zijn | zouden geroepen zijn | zouden geroepen zijn | zouden geroepen zijn |
Verwijzingen
- ↑ Bij de zogeheten sterke (of geheel onregelmatige) werkwoorden wordt de onvoltooid verleden tijd van de tweede persoon bij ge of gij zowel in het enkelvoud als in het meervoud gevormd door toevoeging van -t aan de verledentijdsvorm.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.