schuim

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schuim    (hulp, bestand)
  • IPA: /sxœym/ (1 lettergreep); /sxʌʏm/
Woordafbreking
  • schuim
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘blaasjes op vloeistof’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schuim -
verkleinwoord schuimpje schuimpjes

Zelfstandig naamwoord

hetschuimo

  1. iets wat veel luchtbellen bevat
     Maar je kan een mui herkennen: er slaan daar geen golven om en er is weinig schuim.[3]
  2. (pejoratief), (maatschappij) personen van laag allooi
    • Het schuim der natie. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schuimen

schuim

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuimen
    • Ik schuim. 
  2. gebiedende wijs van schuimen
    • Schuim! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuimen
    • Schuim je? 

Gangbaarheid

  • Het woord schuim staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.