sinus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sinus    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • si·nus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verhoudingsgetal’ voor het eerst aangetroffen in 1614 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord sinus sinussen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

desinusm

  1. (meetkunde) de verhouding van de lengte van een loodlijn die van een der benen van een hoek op het andere been wordt neergelaten, tot het beenstuk waarvan wordt uitgegaan
    • De sinus van een rechthoekige driehoek. 
  2. (medisch) holte of instulping zonder eigen wand [3]
    • Wat zijn de symptomen van ontstoken sinussen? 
Hyponiemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord sinus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.