sjoel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sjoel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ʃul/
Woordafbreking
  • sjoel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘synagoge’ voor het eerst aangetroffen in 1899 [1]
  • Herkomst: Jiddisj van Asjkenazische joden, en het Duits Schüle - school [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord sjoel sjoels
verkleinwoord sjoeltje sjoeltjes

Zelfstandig naamwoord

desjoelm

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) gebedshuis van joden
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
sjoelen

sjoel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sjoelen
    • Ik sjoel. 
  2. gebiedende wijs van sjoelen
    • Sjoel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sjoelen
    • Sjoel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord sjoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
55 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.