sluier

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sluier    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • slui·er
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘doorzichtige doek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1527 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord sluier sluiers
verkleinwoord sluiertje sluiertjes

Zelfstandig naamwoord

desluierm

  1. dunne doek, waarmee men een lichaamsdeel of het gezicht bedekt
  2. onbedoelde zwarting van de gevoelige laag van foto's waardoor er een wit waas over de afbeelding komt
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
sluieren

sluier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sluieren
    • Ik sluier. 
  2. gebiedende wijs van sluieren
    • Sluier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sluieren
    • Sluier je? 

Gangbaarheid

  • Het woord sluier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.