snoek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  snoek    (hulp, bestand)
  • IPA: /snuk/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • snoek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord snoek snoeken
verkleinwoord snoekje snoekjes

Zelfstandig naamwoord

desnoekm

  1. (straalvinnigen) bepaald soort roofvis die in zoete wateren voorkomt, Esox lucius 
  2. een figuur uit de acrobatiek, nl. de positie van de bovenpersoon wanneer deze horizontaal op de handen van een staande of voeten van een liggende onderpersoon ligt. (bv. de hoge of de lage snoek)
Synoniemen
  • [1] esox lucius
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • alligatorsnoek, botersnoek, grassnoek, krulsnoek, mossnoek, nijlsnoek, pijlsnoek, snijderssnoek
Afgeleide begrippen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
snoeken

snoek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snoeken
    • Ik snoek. 
  2. gebiedende wijs van snoeken
    • Snoek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snoeken
    • Snoek je? 

Gangbaarheid

  • Het woord snoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.