sporkeboom

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sporkeboom    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈspɔrkəˌbom/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • spor·ke·boom
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sporkeboom sporkebomen
verkleinwoord sporkeboompje sporkeboompjes

Zelfstandig naamwoord

desporkeboomm

  1. (bloemplanten) bepaald soort loofboom, Frangula alnus , die inheems is in de Benelux, tot 7 meter hoog kan worden en behoort tot de wegedoornfamilie (Rhamnaceae )
      Wat de afzonderlijke bomen betreft, was de eik, zoals wij reeds boven zagen, aan Perkoenas gewijd. Ook de berk, de ahorn, de pijnboom en de sporkeboom waren heilig en hadden ieder een bijzonderen boomgod.[3]
Opmerkingen
Synoniemen
Verwante begrippen
namen van loofbomen in de Benelux:
Vertalingen
   1. zie: sporkehout   

Gangbaarheid

  • Het woord sporkeboom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. sporkeboom op website: Etymologiebank.nl
  3. Weblink bron
    Leeuw, G. van der Bakhuizen van den Brink, J.N.
    “De godsdiensten der wereld” (1940-1941), Meulenhoff
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.