steal

Engels

Uitspraak
  • IPA: /stiːl/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Middelengelse stelen.
vervoeging
onbepaalde wijs to  steal 
he/she/it  steals 
verleden tijd  stole 
voltooid
deelwoord
 stolen 
onvoltooid
deelwoord
 stealing 
gebiedende wijs  steal 

Werkwoord

steal

  1. overgankelijk, (misdaad) stelen, ontvreemden, zich wederrechtelijk toe-eigenen
  2. ergatief sluipen
  3. overgankelijk (sport) een honk [2] stelen
Gelijkklinkende woorden
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
steal steals

steal

  1. (misdaad) diefstal
  2. (informeel), (handel) koopje, iets goedkoops
  3. (sport) gestolen honk
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.