televisie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  televisie    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌteləˈvizi/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • te·le·vi·sie
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels television, in de betekenis van ‘overbrenging van beelden’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord televisie televisies
verkleinwoord televisietje televisietjes

Zelfstandig naamwoord

detelevisiev

  1. (elektronica) elektronisch apparaat om bewegende beelden en geluid weer te geven
  2. (communicatie) communicatiemedium dat het versturen van beelden en geluiden mogelijk maakt
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

televisie

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
    televisiekijken: Hij keek graag televisie.

Gangbaarheid

  • Het woord televisie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

televisie

  1. televisie
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.