trainer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  trainer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • trai·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trainer trainers
verkleinwoord trainertje trainertjes

Zelfstandig naamwoord

detrainerm

  1. (sport) (onderwijs), (beroep) iemand die beroepsmatig mensen of dieren begeleidt teneinde hun prestaties te verbeteren
    • Al na tien wedstrijden werd de trainer ontslagen. 
  2. apparaat of systeem waarmee men kan trainen
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord trainer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.