wand

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wand    (hulp, bestand)
  • IPA: /ʋɑnt/, /ʋɑndə(n)/
Woordafbreking
  • wand
Woordherkomst en -opbouw
  • erfwoord Ontwikkeld uit Oudnederlands uuende, want, uit Germaans *wandi-, verwant aan Duits Wand, Fries wân,[1] in de betekenis van ‘afscheiding’ voor het eerst aangetroffen in 901. [2]
  • Van oorsprong een naamwoord van handeling van winden.
enkelvoud meervoud
naamwoord wand wanden
verkleinwoord wandje wandjes

Zelfstandig naamwoord

dewandm [3]

  1. een verticale afscheiding tussen twee vertrekken in een woonlaag van een gebouw
    • Je kunt deze wand beter een lichtere kleur geven. 
  2. meer algemeen: verticaal oprijzend vlak (-> bergwand)
  3. nog algemener: omsluiting (-> celwand)
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord wand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  wand    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
wand wands
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

wand

  1. (magie) toverstaf, toverstokje

Verwijzingen

  1. wand, Online Etymology Dictionary
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.